De aanklacht tegen de Hébertisten (maart)«Rapport, uitgebracht aan de Sociëteit van de vrienden van de vrijheid en de gelijkheid, zetelend bij de jakobijnen te Parijs, over de samenzwering waaraan Hébert, Ronsin, Vincent, Momoro enzovoort medeplichtig zijn, door R.-F. Dumas, voorzitter van het revolutionair tribunaal. Zitting van de 21ste germinal Burgers, Boeven, misbruik makend van vertrouwen, hebben de zaak van het volk verraden. De waakzaamheid van de regering heeft hen gevolgd tot aan de poorten van het graf dat zij voor de vrijheid hadden gegraven, en de nationale gerechtigheid heeft hen in de afgrond van het niets gestort. Zij zijn niet meer en weldra zullen wij over hun medeplichtigen zeggen: zij hebben geleefd. Een gruwelijk voorbeeld, noodzakelijk, nuttig! Het toont de machteloosheid van de misdaad, de rede en de kracht van het volk: het brengt de tirannen in verwarring. Het doet meer: het leert het verbaasde Heelal dat de rechtvaardigheid en het fatsoen .aan de orde van de dag waren toen de nationale Conventie deze waarheid. zo troostrijk voor de goedwillende mens heeft afgekondigd. Is het voldoende voor het openbaar welzijn dat de wet de schuldigen heeft getroffen? Is het genoeg dat de samenzweerders, bij het beklimmen van het schavot, het lot hebben getoond van al degenen die aan hun misdaden hebben deelgenomen, van allen die nog in hun voetspoor willen treden? Zonder enige twijfel, er is aan de gerechtigheid voldaan en reeds straft de terreur de medeplichtigen, de slaven van de misdaad: maar de ontaarde, geïntimideerde mens, zal deze nu deugdzaam worden? Met de komplotten vereenzelvigd, zal hij niet in het geheim nieuwe gaan smeden? Indien wij ons de ervaring van het verleden ten nutte willen maken, laten wij dan deze trouweloze komplotten ontmaskeren, laten wij het portret van onze vijanden tekenen, opdat zij, overal ontmaskerd, ook overal de dood vinden.» Eén beginsel van deze revolutionaire rechtspraak kwam hier in elk geval al duidelijk tot uitdrukking: hoe zwakker de gronden van de aanklacht, des te heftiger moest de toon zijn waarin men de verraders verdoemde. «Alle samenzweringen hebben hetzelfde doel: zij beogen alle het volk tot slaaf te maken, het te onderdrukken en te beroven. Zij hebben hetzelfde karakter: de trouweloosheid, de wreedheid. Zij hebben dezelfde bron: gouddorst en regeergeilheid (la furie de gouverner). De middelen tot uitvoering zijn overal dezelfde: de degradatie van de openbare geest, de wrijving tussen de belangen, de strijd van de hartstochten, werkelijke of kunstmatige schaarste, het fanatisme, de burgeroorlog. de corruptie: De moord het verraad, de rebellie, de vernedering en ontbinding van de nationale vertegenwoordiging. Deze verbazingwekkende eendracht toont ons dat éénzelfde hand de samenzweringen vormt en richt. En welke is deze hand, indien niet die van de vreemdeling? Zij zijn dus wel trouweloos, zij die hebben geveinsd niet te geloven aan een partij van de vreemdelingen; zij die hebben voorgewend deze trouweloze arm te miskennen; zij die in de gevolgen niets anders hebben willen zien dan plaatselijke hartstochten? Hij die niet door de afschuw van de misdaad wordt getroffen, beseft niet de prijs van de deugd; hij die aan onze ogen de misdaden van onze vijanden wil onttrekken, heeft deze in zijn hart gedeeld, hij is hun medeplichtige. Laat ons dus zien tot welk punt Hébert, Vincent, Ronsin en medeplichtigen. Fabre dEglantine, Danton, Lacroix, Chabot en hun medeplichtigen de partij van de vreemdelingen hebben gediend; hun middelen, ofschoon in hun uitersten tegengesteld. versmolten zich in de resultaten. Wij zouden de gehele gruwelijkheid van hun misdaden niet zien, indien wij ons van al hun misdaden niet een enkel beeld vormden.» Uit: Janssen Perio, E.M., Vrijheid, gelijkheid en broederschap. Getuigenissen en documenten over de Franse revolutie. Baarn, 1989, p.230-231
|