Lamartine over de laatste nacht der Girondijnen
|
|
Het was middernacht. De afgevaardigde Bailleul, hun college in de Vergadering en hun geestverwant, vogelvrij verklaard als zij, maar ontkomen aan de vervolging en in Parijs ondergedoken, had beloofd hun op de dag van hun veroordeling van buiten een laatste maaltijd te laten brengen - als teken van triomf of van rouw, al naar het vonnis, om hun vrijheid te vieren of als voorbereiding op hun dood. Bailleul, hoewel onzichtbaar, had door bemiddeling van een vriend zijn belofte gehouden. De laatste maaltijd werd in het grote cachot aangericht. De uitgezochte spijzen, de zeldzame wijnen, de kostbare bloemen, de talloze kandelaars overdekten de eikehouten gevangenistafels. De luxe van een laatste afscheid, de verkwisting van stervenden die niets meer te sparen hebben voor de volgende dag.De veroordeelden zetten zich aan hun laatste banket, eerst om in stilte hun uitgeputte kracht te herstellen, maar vervolgens bleven zij zitten om geduldig en ontspannen het aanbreken van de dag af te wachten. Het loonde niet om nog te gaan slapen. Een priester, toen nog jong en bestemd om hen nog een halve eeuw te overleven, de abbé Lambert, vriend van Brissot en andere Girondijnen en in de Conciergerie toegelaten om de stervenden te troosten of om hen te zegenen, wachtte in de gang tot het einde van het souper. De deuren stonden open. Hij woonde vandaar dit schouwspel bij en noteerde in zijn ziel de gebaren, de zuchten en de woorden van de tafelgasten. Aan hem dankt het nageslacht het merendeel van de details, zo waarheidsgetrouw als het geweten en zo getrouw als het geheugen van een laatste vriend. Gedurende lange tijd wees niets erop, in gelaatsuitdrukking noch in woorden, dat deze maaltijd het voorspel was van een executie. Men had kunnen denken aan de toevallige ontmoeting van reizigers in een hotel, onderweg, zich haastend om aan tafel de vluchtige genietingen te smaken van een maaltijd die door het vertrek zou worden onderbroken. Door de deur hoorde men het geluid van het opdienen en het gerinkel van de glazen, dat werd onderbroken door schaarse opmerkingen de stilte van tafelgasten die hun eerste honger stillen. Nadat men de gerechten had weggehaald en op de tafel alleen nog maar de vruchten, de flessen en de bloemen achtergelaten, werd de conversatie beurtelings levendig, luidruchtig en ernstig, als het onderhoud van zorgeloze mannen, wier tong en gedachten door de gloed van de wijn zijn losgemaakt. Mainvielle, Antiboul, du Chastel, Fonfrède, Ducos, deze gehele jeugd, die zich in een uur niet oud genoeg kon wanen om morgen te sterven, liet zich gaan in lichtzinnige woorden en vrolijke kwinkslagen. Deze woorden vormden een contrast met de zo nabije dood, ontwijdden de heiligheid van het laatste uur en verkilden de onwaarachtige glimlach die deze jongemannen om zich heen probeerden te verbreiden. Dit vertoon van opgewektheid voor God en het laatste uur was al even oneerbiedig tegenover het leven als tegenover de onsterfelijkheid. ... Brissot, Fauchet, Sillery, Lasource, Lehardy en Carra probeerden van tijd tot tijd op deze luidruchtige provocaties van een voorgewende vrolijkheid en een valse onverschilligheid te antwoorden. Maar deze misplaatste opgewektheid van hun jonge collega's beroerde ternauwernood de lippen van deze rijpe mannen. Vergniaud, ernstiger en meer waarlijk onverschrokken in zijn ernst, keek naar Ducos en Fonfrède met een glimlach waarin de toegeeflijkheid zich met het medelijden vermengde. Nadat deze uitbarstingen van luidruchtigheid en morbide vreugde waren
bedaard, nam het gesprek tegen de morgen een ernstiger en plechtiger
wending. Brissot sprak als een profeet over de rampen van de Republiek,
die zo werd berooid van haar deugdzaamste en welsprekendste burgers.
'Hoeveel bloed zal er niet nodig zijn,' riep hij ten slotte uit, 'om het
onze weg te wassen!' Allen zwegen een ogenblik en leken ontsteld door het
spookbeeld van de toekomst, dat Brissot had opgeroepen. 'Mijn vrienden,'
hernam Vergniaud, 'terwijl wij de boom entten, hebben wij hem gedood; hij
was te oud, Robespierre hakt hem
om. Zal hij gelukkiger zijn dan wij? Neen. Deze aarde is te licht om de
wortels van de burgerlijke vrijheid te voeden, dit volk is te kinderlijk
om met zijn wetten om te gaan zonder zich te verwonden; het zal tot zijn
koningen terugkeren, zoals het kind naar zijn speelgoed! . . . Wij hebben
ons bedrogen in de tijd, geboren zijnde en stervend voor de vrijheid van
de wereld. Wij hebben ons in Rome gewaand en wij waren in Parijs! Maar de
revoluties zijn als crisissen die in een nacht het hoofd van een man doen
vergrijzen: zij doen de volken snel rijp worden. Het bloed van onze aderen
is warm genoeg om de grond van de Republiek vruchtbaar te maken. Laten wij
de toekomst niet met ons mee nemen en laten wij aan het volk de hoop
laten, in ruil voor de dood die het ons gaat bezorgen! |
|
Copyright ©2001 M. Kropman. Alle rechten voorbehouden. Laatst bijgewerkt: 27 september 2010 |
![]() |