Emigranten passen zich aan (Lenotre)«Toen onze fraaie heren en schone dames van Versailles in 1791 de vlucht namen naar Piëmont, Duitsland en Engeland, irriteerden hun zelfgenoegzaamheid en arrogantie aanvankelijk de vreemdelingen. Maar toen de adellijke emigranten, nadat hun hulpbronnen waren opgedroogd, gebrek begonnen te lijden, verdwenen de vooroordelen aI spoedig en was men verrukt over de vindingrijkheid van deze Fransen die, zonder dat zij iets anders hadden geleerd dan de subtiele en frivole levenskunst van de reverenties en van het gekakel van het Hof, zich nu opgewassen toonden tegen de uitdagingen van de zwaarste beroepen. Zonder valse schaamte en zonder te zeuren verdienen zij dapper hun dagelijks brood, en mocht hun onmiskenbare deklassering hun ook de grove spot en de scheldwoorden van de Duitsers opleveren, dan wekt dit niettemin het medegevoel en de achting in al die landen waarin het morele bewustzijn niet is verdrongen door de cultus van de bruutheid en de schijnheiligheid. De gravin van R. zingt in de cafés; mevrouw de C. verkoopt vis; de heer en mevrouw de Genouillac zijn ververs; de markies de B. vestigt zich als schoenmaker in Maagdenburg; de gravin de Serillon opent een dansschool; de heer de Montlau, officier in de Franse garde, treedt toe tot het toneelgezelschap van Hamburg en de heer Goffreteau de la Gorce, zeer uitnemend edelman in het land van Bordeaux, oefent het beroep van souffleur uit in hetzelfde theater; mevrouw de Gontaut, de toekomstige gouvernante van de enfants de France, verdient twee stuivers per uur met het stoppen van kousen, en zo ziet men in de straten van Londen een jonge vrouw zelfs emmers water bij de pompen vullen en deze voor een penny naar de hoogste etages van de City brengen: het is de freule de Montmorency, die waterdraagster is geworden.»
|