Maximilien de Robespierre
werd in
1758 geboren in Arras (Noord-Frankrijk). Hij volgde een rechtenstudie en werd advocaat,
totdat hij in 1789 als vertegenwoordiger van de Derde Stand in Artois werd gekozen. In de
Assemblée nationale ontpopte hij zich als de belangrijkste radicale leider en een van de
eerste leden van de Club des Jacobins
(Jacobijnenclub) Robespierre ontleende zijn ideeën aan Rousseau, waarbij hij zichzelf als Wetgever' zag als de belichaming van de
Algemene Wil' of Volonté Générale'.
Rechtlijnig, meedogenloos en onontkoombaar gebruikte Robespierre de steun van Parijs
om het Comité du Salut Public (Comité voor Algemeen Welzijn) zijn wil op te
leggen. Zo wist hij tussen oktober 1793 en april 1794 zijn rivalen uit te schakelen
waaronder de Girondijnen, Hébert en
Danton. Samen met zijn vrienden Couthon en
Saint-Just oefende Robespierre een
terreur uit in de lente
en vroege zomer van 1794, waarin hij een sociale revolutie op gang probeerde te brengen
met de wetten van Ventôse en Prairial, waarin
de eigendommen van 'vijanden van het volk' werden geconfisceerd en slechts een akte van
beschuldiging nodig was om iemand te veroordelen, waren de belangrijkste instrumenten om
zijn dictatuur vorm te geven. Deugd en terreur gaan bij
Robespierre hand in hand. De cultus van de Rede vervangt
hij als deïst door de eredienst van het
Opperwezen. Zelfs medestanders op andere terreinen, vonden dat hij te ver ging. Doel van dit al: de vorming
van nieuwe Fransen. Uiteindelijk raakte hij
hierdoor vervreemd van de Convention national (Nationale Conventie). Deze maatregelen
samen met de invoering van de cultus voor het Opperwezen leidden tot zijn arrestatie. Met een zelfmoordpoging trachtte hij het lot te
ontlopen dat zovelen had moeten ondergaan: de guillotine. Het mocht niet baten en zijn
executie volgde op de 10e Thermidor
(27 juli) van 1794.
|