«Zes oorspronkelijke golven van paniek: in de Franche-Comté, ten gevolge van de opstand van de boeren in dit gebied, in de Champagne, in het gebied rond Beauvais en dat van de Maine, in de regio van Nantes en in die van Ruffec , vormden het uitgangspunt van golven die zich snel uitbreidden en die van 20 juli tot 6 augustus het grootste deel van Frankrijk beroerden. Alleen Bretagne, de Elzas en Lotharingen en Henegouwen bleven buiten schot.
De Grote Paniek werkte de boerenopstand in de hand. Maar algauw bleek de ongegrondheid van deze angsten. Niettemin bleven de boeren onder de wapenen. Terwijl zij afzagen van een achtervolging van denkbeeldige rovers keerden zij zich tegen het kasteel van de edelman, lieten zich onder dwang de oude archiefstukken uitleveren waarin de verafschuwde privileges waren opgetekend, de charters die in een ver verleden de inning van de belastingen legitimeerden, en maakten er een groot vuur van op het dorpsplein. Soms, als de heren weigerden om hun archiefstukken over te geven, staken de boeren het kasteel in brand en hingen de heren op. Maar vaak werden ook de plaatselijke notarissen erbij gehaald om officieel de afschaffing van de feodale voorrechten vast te leggen.
De ellende ten gevolge van een eeuwenlange uitbuiting, de schaarste en de duurte van het levensonderhoud, angst voor een hongersnood, vage geruchten die werden opgeblazen, vrees voor rovers, het verlangen ten slotte om zich van de last van het feodalisme te ontdoen, al deze elementen hebben ertoe bijgedragen het klimaat van de Grote Paniek te scheppen. Het platteland kwam er als wedergeboren uit te voorschijn: de boerenopstand en de jacquerie hebben het feodale regime ten val gebracht; er werden boerencomités en dorpsmilities gevormd. Op dezelfde wijze als de Parijse burgerij zich bewapend en het gemeentelijk bestuur in handen genomen had, zo hebben de boeren zich met geweld meester gemaakt van het plaatselijk gezag.
Desondanks kwam al spoedig een tegenstelling aan het licht tussen de burgerij en de boerenstand. De stedelijke burgerij was, evengoed als de adel, in het bezit van land; zij bezat zelfs meer adellijk grondbezit dan de adel zelf en incasseerde op grond hiervan de gebruikelijke belastingen. Door de jacquerie die op de paniek volgde, zag zij zich in haar onmiddellijke belangen bedreigd. Tegenover het te kort schieten van het openbare gezag en de ontbinding van iedere autoriteit nam zij haar eigen verdediging ter hand. De permanente comités en de nationale gardes van de nieuwe gemeentebesturen belastten zich op het platteland met de verdediging van de rechten van de adellijke en burgerlijke eigendommen.»