De Terreur
De Jacobijnen gebruikten het falen van het Franse leger in de lage landen en het verraad
van de opperbevelhebber Dumouriez (april 1793) als excuses voor het aan de kant zetten van
de Girondijnen en de vorming
van een nood revolutionaire regering.
Ze namen de macht over als een direct gevolg van de journée revolutionnaire van 2 juni
1793. De Jacobijnse regering bestond uit hartstochtelijke patriotten die bereid waren alle
middelen en alle reserves in de strijd te werpen. Ogenblikkelijk begonnen de Jacobijnen hun programma uit te voeren
en hun beloften in te lossen. Om met de boeren een alliantie aan te kunnen gaan opdat deze
niet alleen belasting zouden betalen maar ook een actief burgerschap zouden ontwikkelen,
werd op 3 juni besloten tot onteigening en verkoop van de eigendommen van de
émigrés. De
boeren mochten desnoods tien jaar doen over de betaling van deze nieuw aangekochte
percelen. Bovendien schaften de Jacobijnen alle feodale rechten af zonder compensatie.
Daarmee gehoor gevend aan een belofte, die al op 4 augustus 1789 gedaan was door de
Assemblée constituante. De weg was vrij voor een nieuwe democratische republikeinse
constitutie, die werd opgesteld door Hérault de Sechelles en werd aangenomen op 24 juni
1789. De preambule bevatte de Verklaring van
de Rechten van de Mens die aangevuld was met het recht op werk, onderwijs en
armenzorg. De zittingstermijn van het parlement werd vastgesteld op 1 jaar, waarbij alle
mannelijke burgers boven de 25 jaar mochten deelnemen aan de verkiezingen.
Vrouwen werden eerst niet, maar al spoedig wel nadrukkelijk uitgesloten
van het burgerschap. Er werd geen
census gesteld. De wetgevende macht was ondergeschikt aan de uitvoerende macht, hoewel de
wetgevende macht het hoogste besluitvormende orgaan moest blijven. De Constitutie
hanteerde bovendien een absoluut uitgangspunt op het gebied van economische vrijheid,
daarmee voorbij gaande aan de eisen van de Sansculotten om ook op sociaal terrein
gelijkheid te bereiken.
Volgens Walter Grab zou de Jacobijnse grondwet twee generaties als voorbeeld van
grondwetgeving dienen. Afgevaardigde Jacques Roux hield namens delen van de Parijse
bevolking de Conventie voor in zijn Manifeste des enragés dat de afgevaardigden
zich niets aantrokken van sociale gerechtigheid. Terwijl feitelijk in Frankrijk een
toestand van burgeroorlog heerste werd de constitutie ter goedkeuring aan de bevolking
voorgelegd. In dit referendum deed ongeveer 30 % van de bevolking mee, waarvan 90% voor de
nieuwe grondwet koos. De Conventie oordeelde echter dat de in werking treding zou worden
opgeschort totdat er een nieuw vredesverdrag zou zijn. Door de contra-revolutie wordt het
echter noodzakelijk dat de regering steeds meer noodmaatregelen neemt en daarmee raakte de
nieuwe grondwet in de ijskast. Gevluchte Girondijnen probeerden al vanaf 13 juni te komen
tot een aanval op de Jacobijnen. Daartoe werd vergaderd in Caen. Talloze opstanden breken
uit, vooral gericht tegen de Jacobijnse centralisatie van het bestuur. De Girondijnen
verstaan zich meer en meer met royalisten, edellieden en niet ingezworen geestelijken.
Door de grondpolitiek van de Jacobijnen, het gebrek aan krachtig leiderschap en amnestie
voor degenen die naar hun kant overliepen, mislukt de poging om de Jacobijnen van de
macht af te houden. Op 31 oktober 1793 werden de Girondijnen veroordeeld en
terechtgesteld. De opstand was dan ook in december 1793 geheel onder controle. Camille Desmoulins ,die het in veel opzichten
eens was met Robespierre, protesteert tegen deze terreur.
Marat - de radicale volksvriend - wordt
indirect het slachtoffer van deze acties in vooral Normandië. Zijn moordenares - Charlotte Corday - had in Normandië eigenlijk
een beeld voorgespiegeld gekregen van Marat als een groot bloeddorstig monster. Speciaal
om hem te vermoorden reisde ze naar Parijs. Op 13 juli stak zij hem neer, terwijl hij
niets vermoedend bezig was met de voorbereiding van een speciale editie van zijn krant ter
herdenking van de 14de juli. De daad van Charlotte Corday deed een golf van wraakzucht
door de enragés gaan. De roep om een krachtig bestuur werd hiermee gevoed. Iets dat Marat
zelf overigens al had voorgestaan. Nadat Danton uit het Comité de Salut Public was verwijderd,
werd dit orgaan de feitelijke regering (daarvoor was het één van de organen van de
Conventie). Op 27 juli trad Robespierre toe. Robespierre was zeer beducht op
personen die de revolutie voor hun persoonlijk belang trachten te annexeren. Alle private
belangen zouden moeten worden ondergeschikt gemaakt aan dat van de natie. Hij verkrijgt al
snel de bijnaam van de Onkreukbare. Directe
medewerkers van Robespierre waren Couthon en Saint-Just.
In totaal bevolken twaalf lieden het Comité. Samen nemen zij in een klein jaar meer dan
tienduizend beslissingen.
Ter herdenking van de afschaffing van het koningschap op 10 augustus hield Robespierre een
redevoering op het Marsveld, waarin hij oproept om de revolutie te redden. In zijn ogen
hield dit in dat de bevolking op massale wijze zou moeten worden bewapend: de levée en
masse of conscriptie. De Conventie gaat hiermee enkele dagen later accoord. De eerste
levée en masse leverde een leger van een half miljoen soldaten op. Voor de economie
betekende deze conscriptie een aantal dwingende maatregelen om de materiaalvoorziening van
het leger op peil te houden. Toch was het Comité de Salut Public nauwelijks
opgewassen tegen de zich opstapelende moeilijkheden. En zo bereikte op 5 september de
Revolutie een laatste journée revolutionnaire, waarbij de arbeiders van Parijse Conventie
bezetten. Zij eisten een intern revolutionair leger, dat een einde moest maken aan alle
vijanden van de revolutie, verdachte individuen moest arresteren en graan moest opeisen in
de dorpen ten behoeve van de bevolking in Parijs. De Conventie ging er mee accoord een
legermacht op de been te brengen die aan deze voedsel eisen ging voldoen. De roep om aan
de economische vrijheden te peuteren werd niet gehonoreerd. Dantons voorstel om niet meer
dan twee keer per week bijeen te komen werd eveneens overgenomen, waarmee de macht van het
Comité de Salut public werd vergroot. Radicale leiders van de Sansculotten, de enragés Roux en Varlet, evenals Leclerc werden
uitgeschakeld. de eerste twee zelfs in de gevangenis gegooid. Leclerc mocht zijn krant
niet meer uitgeven. Het bondgenootschap tussen Jacobijnen en Sansculotten stond steeds
zwaarder onderdruk. De Sansculotten vormden een amalga van plebeïsche elementen, waarvan
sommige behoorden tot een overleefde productiewijze en andere juist een grote bloei
tegemoet konden zien. Toch bleven de Sansculotten nog grotendeels traditioneel denken over
de economische ordening. Het systeem van gilden had een grote invloed op hen gehad. De
Sansculotten raakten in conflict met de Jacobijnen op het moment dat zij egalitaire eisen
gingen stellen, die verder ging dan de bourgeois-revolutie van de Jacobijnen. De Conventie
hield zich niet alleen bezig met politieke en militaire zaken, maar ook met bv. onderwijs.
Robespierre stelde o.a. voor om een systeem van leerplicht in te voeren, dat er toe zou
bijdragen dat de sociale verschillen zouden worden verkleind. Saint-Just zag dit alleen voor jongens, terwijl in
zijn ogen de meisjes in het ouderlijk huis een opleiding zouden moeten krijgen. Maar voor
zowel Robespierre als Saint-Just gold dat het staatsonderwijs zou moeten zijn.
Tussen november 1793 en juli 1794 probeerden de Jacobijnen een regeringsstelsel op te
bouwen dat gebaseerd was op een absolute uitleg van de ideeën van Rousseau's Contrat
Social. In de machtsstrijd wist Robespierre
Hébert en Danton aan de kant te zetten. Beide
werden met hun medestanders veroordeeld en
geëxecuteerd. Deze periode kende zowel successen aan het oorlogsfront als slachtpartijen
aan het thuisfront. Alleen al in Parijs werden 2600 personen naar de guillotine geleid.
Uiteindelijk worden de laatste aanhangers van Robespierre uit de Convention nationale
verwijderd op Thermidor (27-28 juli 1794). Vooral het stimuleren van een niet-Christelijke
religie: de Cultus van het Opper-Wezen, de radicale herverdeling van geconfisceerde
eigendommen en het afschaffen van de laatste belemmeringen voor onjuiste beschuldigingen
van politiek verraad, maakten aan het schrikbewind van de Jacobijnen een einde. Het Directoraat nam de macht over.
|